Geschiedenis

Het Spaanse Santiago de Compostela is al eeuwenlang een zeer populair bedevaartsoord. Pelgrims komen van over de hele wereld naar de stad, om de overblijfselen van de apostel Jakobus (Santiago) te bezoeken. De traditie van Santiago als bedevaartsoord stamt uit de 9e eeuw.
Volgens de Bijbel was Jakobus, na Johannes en Petrus, de discipel die het dichtst bij Jezus stond. Na de dood van Jezus vertrok Jakobus volgens de overlevering naar het Iberische schiereiland voor een geheimzinnige missie. Bij zijn terugkeer naar Palestina werd hij echter het middelpunt van allerlei religieuze twisten en besliste koning Herodus uiteindelijk dat hij onthoofd moest worden. Hierna kwamen er verschillende verhalen op over het lot van Jakobus’ lichaam. Een van die theorieën is dat het lichaam met een stenen schip zou zijn vervoerd naar het Iberische schiereiland, waarna het aangespoelde bij Iria Flavia (het huidige Padrón). Jakobus’ volgelingen begroeven het lichaam uiteindelijk ergens in Galicië.
Volgens de legende zag een herder rond het jaar 830 na Christus een ster aan de hemel verschijnen, die hem naar een onbekend graf voerde. Een bisschop verklaarde dat de overblijfselen van Jakobus zich in het graf bevonden en er werd een kerk gebouwd op de vindplaats, die ‘campus stellae’ wordt genoemd, oftewel sterrenveld. Na de bouw van de kerk groeide de plaats uit tot bedevaartsoord voor christenen. Vooral tussen de 11e en de 13e eeuw was de route ontzettend populair. Dit kwam ook doordat het vaak gebruikt werd als alternatief voor de bedevaart naar Jeruzalem, die veel onveiliger was. Elke dag arriveerden duizenden pelgrims, die op hun reis beschermd werden door de tempelridders.
Na de middeleeuwen werd de reis door nog maar weinig mensen gemaakt door ongemakken als de pest, de reformatie, talloze oorlogen en de vele rovers op de route. In 1598 werden de beenderen van Jakobus zelfs verplaatst om ze te beschermen voor de plunderingen van de piraat Francis Drake. Ze raakten ondanks de voorzorgsmaatregelen echter toch kwijt en de pelgrims kwamen nog nauwelijks langs. In de 18e eeuw werden de weinige pelgrims die nog op bedevaart gingen zelfs van bijgeloof beschuldigd. In 1879 vond de katholieke kerk de relieken van Jakobus echter terug tussen de muren van de kathedraal en verklaarde de Paus dat ze echt waren.
De pelgrimsroute en het graf van Jakobus bleven echter tot de jaren ’60 van de 20e eeuw ontoegankelijk voor de meeste christenen. Franco (1892-1975) eigende zich Jakobus namelijk toe. Het zou zijn beschermheilige zijn die hem hielp veldslagen te winnen. In de jaren ’60 stelde Spanje zich meer open voor Europa en kwamen er weer meer pelgrims het land binnen druppelen. Hun aantal steeg explosief na de dood van Franco in 1975. Een belangrijke mijlpaal hierna was de plaatsing van Santiago op de UNESCO lijst voor werelderfgoed. Door deze bescherming zal het waarschijnlijk voor pelgrims nog vele jaren mogelijk zijn om de kerk en het graf van Jakobus te bezoeken.

Bron: geschiedenis24